Boompieper

Boompieper - Anthus trivialis

• Orde: zangvogels – Passeriformes;
• Familie: kwikstaarten – Motacillidae;
• Lengte: 14 – 16 cm;
• Spanwijdte: 25 – 27 cm;
• Biotoop: open terrein met lage begroeiing en verspreide bomen en bosjes, zoals heidevelden, open loofbossen, weiden met boomsingels en duinen;
• Voedsel: voornamelijk insecten. Het voedsel wordt vooral op de grond tussen het bladafval en de lage begroeiing gezocht;
• Periode: vanaf begin april / begin mei tot eind augustus/begin oktober. Overwinteren in Afrika, van Mali tot Ethiopië tot aan Zuid-Afrika;
• Aantal broedparen: 44.000 – 72.000;
Op hole Heide-4 trekt de Boompieper vanaf half april de aandacht door zijn baltsvlucht. Vanuit een boomtop vliegt het mannetje dan steil omhoog en begint vlak voor het dalen te zingen: een luide, ver dragende strofe, bestaande uit enkele kanarieachtige trillers en eindigend met een schel ‘tsiea, tsiea, tsiea’. Hij blijft doorzingen, terwijl de Boompieper met uitgespreide vleugels en staart naar zijn zitplaats in een boom of op de grond zweeft. De baltsvlucht van de Boompieper wordt daarom ook wel vergeleken met een “dalende parachute”.