Sprinkhanen zijn insecten, die behoren tot de orde van de rechtvleugeligen (Orthoptera). Wereldwijd zijn er ongeveer 25.000 verschillende soorten, die verdeeld worden in twee hoofdgroepen: de langsprieten (Ensifera) oftewel de krekels en sabelsprinkhanen en de kortsprieten (Caelifera) oftewel de sprinkhanen. De rechtvleugeligen zijn te herkennen aan de rechte, lederachtige vleugels, meestal een langwerpig lichaam, de lange voelsprieten en vooral aan de sterk vergrote achterste springpoten. Deze insecten zijn strikte landbewoners. Ze komen voor in gevarieerde biotopen: van extreem hete woestijnen tot de koude toendra’s. Veel soorten zijn omnivoor, andere herbivoor of juist carnivoor. De sprinkhaan is berucht omdat ze (vooral in Afrika) met miljoenen tegelijk in korte tijd een hele oogst kunnen verslinden. Daartegenover staat, dat de sprinkhaan (samen met andere insecten) ook een oplossing kan vormen voor ons wereldvoedselprobleem.
In Nederland leven momenteel ongeveer 64 soorten, waarvan er 46 als inheems worden beschouwd. De klimaatverandering heeft een merkwaardig verschuivingseffect op de sprinkhanenpopulatie in ons land. De stijging van de gemiddelde temperatuur is de oorzaak, dat zuidelijke soorten steeds verder oprukken naar het noorden. De laatste twee decennia zijn vijf zuidelijke soorten voor het eerst in ons land aangetroffen. Verdroging, ontbossing, vergrassing en vermossing, is er weer de oorzaak van dat een aantal inheemse soorten met het voortbestaan wordt bedreigd. Bij de inventarisaties op golfbaan Anderstein heeft de werkgroep Flora en Fauna de afgelopen jaren 11 soorten waargenomen.
Bijna alle sprinkhaansoorten kunnen geluid maken door lichaamsdelen over elkaar te strijken (striduleren). Per soort is het getsjirp verschillend en alleen de man tsjirpt, om zodoende de vrouwtjes te lokken. De mannetjes van de langsprieten striduleren door de voorvleugel langs de harde rand van de achtervleugel te strijken. De mannetjes van de kortsprieten strijken met de achterpoot langs de verdikte rand van de voorvleugel.
Vrouwtjes van de langspriet hebben een duidelijk zichtbare legboor. Aan het einde van de zomer leggen de vrouwtjes de eitjes met de legboren in de grond. In het voorjaar komen de eitjes uit. De larven lijken op volwassen sprinkhanen. De jongen sprinkhanen (nymfen), kunnen zich voortbewegen door de springen. Pas na de derde, van in totaal vijf vervellingen, ontstaan de vleugels bij de nymfen.