Spinnen behoren tot de groep “Ongewervelde Geleedpotige” en zijn geen insecten, maar behoren tot de klasse van spinachtigen. Wereldwijd komen er ongeveer 50.000 spinsoorten voor. Hiervan leven er bijna 700 soorten in Nederland en België.
In tegenstelling tot insecten hebben spinnen geen zes maar acht poten (vier paar). Het lichaam bestaat uit twee delen. Het voorste kopborststuk bevat de ogen (totaal acht ogen), de poten, de palpen (tastsprieten) en de cheliceren (gifkaken). Het zakachtige achterlijf bevat de spintepels, waarmee het web wordt gemaakt.
Spinnen leven meestal van dierlijk voedsel, zoals insecten. De manier waarop ze die vangen verschilt per soort. De meeste spinnen maken een web, waarbij sommige soorten ook een kleefstof over een deel van de draden spuiten en wachten af totdat er een prooi in het web verstrikt raakt. Maar er zijn ook spinnen die actief jagen op hun prooi, zoals de wolfspinnen. Heeft de spin een prooi gevangen, dan doodt de spin zijn vangst met gif. Daarna spint de spin er draden omheen. Samen met het gif spuit de spin verteringssappen in z’n prooi. De verteerde vloeibare prooi wordt daarna door de spin opgezogen.
Spinnen worden voornamelijk gegeten door vogels. Veel spinnensoorten hebben een goede camouflage om niet op te vallen voor hun vijanden. Andere soorten gebruiken hun schutkleur om prooien in een hinderlaag te lokken. De camouflage wordt gevormd door de lichaamskleur of lichaamsvorm. Sommige spinnensoorten lijken sprekend op takjes. Andere soorten lijken weer op een blad door de vergroeiing van het achterlijf. Er zijn zelfs soorten met een lichaamsvorm en -kleur die lijkt op vogelpoep. En bijzonder zijn de spinnen die zelfs een lichaamsgeur verspreiden die op de geur van vogelpoep lijkt. Dit dient om niet alleen vogels te weren, maar ook om insecten te lokken die van vogelpoep leven.
De paring heeft voor het mannetje grote risico’s omdat de kans bestaat dat hij door het vrouwtje wordt opgegeten voordat hij haar heeft kunnen bevruchten. De spinnensoorten hebben diverse methodes ontwikkeld om aan dit kannibalisme te ontkomen. Bepaalde mannelijke spinsoorten tokkelen tegen haar web, zodat ze weet dat het geen prooi is. Andere soorten brengen het vrouwtje een ingesponnen prooi en terwijl ze eet, wordt ze bevrucht door het mannetje. Na de paring spint het vrouwtje een cocon waarin de eieren worden gelegd. Deze cocon hangt aan een draadje in de begroeiing. Er bestaan ook spinnen, die de eieren met zich mee dragen. De jonge spinnetjes vervellen vele malen totdat ze volwassen zijn. In de winter vriezen de meeste inheemse spinnen dood. Hun eieren kunnen niet bevriezen en overwinteren in de cocon. Zodra het warmer wordt, zetten de eitjes hun ontwikkeling verder. De jongen verlaten de cocon op het moment dat er weer voldoende voedsel is.