Biotoop: zandige, schrale plekken op heiden en in duinen;
Voorkomen:
Algemeen: in het voorjaar worden de overwinterde bevruchte vrouwtjes actief en beginnen met jagen en te zorgen voor het nageslacht. De nieuwe generatie wespen komen in de zomer uit de poppen en kort daarna vindt de paring plaats. De mannetjes sterven een paar weken later. De bevruchte vrouwtjes blijven in leven, maar zetten nog geen eitjes af. Ze overwinteren in een zelf gegraven overwinteringsnest. Dit nest bestaat uit een gang van ongeveer 30 cm diepte. Pas na de overwintering in het volgend voorjaar beginnen de vrouwtjes met het nageslacht. In het voorjaar komen ze tevoorschijn en gaan op jacht naar spinnen. De spin wordt verlamd met een steek en eerst verborgen in de vegetatie. Dan wordt op een geschikte plek een nest gegraven en de verdoofde spin naar het nest gesleept. Het vrouwtje legt vervolgens een ei in de prooispin en sluit het nest af. Vervolgens gaat ze opnieuw op jacht en herhaalt deze gang van zaken zich. Op die manier ontstaat een soort broedterritorium met verschillende nesten van één vrouwtje.